Een stukje vooraf uit de vertaling van het boek van András Forgách: Élő kötet nem marad.
Omdat het vandaag 20 december is, en dus precies 34 jaar geleden dat de beschreven scene zich afspeelde.
“Zodra ze alleen was achtergebleven in de woning sloot mevrouw Pápai zorgvuldig de voordeur, en liet de sleutel in het slot zitten.
Als eerste keek ze rond in de kamer van haar zoon. Op de vloer naast het bed lagen een paar boeken, en daarnaast de gestencilde uitgave van de clandestiene Beszélő. Ze pakte het losbladige tijdschrift en stopte het achter de boeken in de boekenkast met glazen deurtjes. Daarna besefte ze dat dat niet genoeg was, de vellen waren te zien, ze trok ze uit de kast en bracht ze naar de voorraadkamer, waar ze met veel moeite een grote, gedeukte koffer van een hoge plank tilde. De koffer zat vol ouwe troep: een tooi voor een bedoeïnenzadel, kettingen, koperen kannetjes, een hoop losse foto’s, oude kranten met artikelen van Pápai erin, kralen, borduurgaren, een grote, houtgesneden kameel die dertig jaar geleden door Pápai uit Caïro was meegebracht, een gebarsten aardewerken trommel – snel legde mevrouw Pápai de Beszélő er tussen, ze klikte de twee sloten dicht en duwde de koffer met allerlei kunstgrepen en met een diepe zucht weer op zijn plaats. Naar adem happend en verbitterd stond ze temidden van het opgewarrelde stof. Ze ging terug naar de kamer van haar zoon en hield plotseling stil voor de boekenkast waar een briefje op hing. In haar eigen handschrift stond er een Arabisch gezegde op: de tijd is een zwaard, als jij haar niet snijdt, snijdt ze jou. Ze bleef voor het bureau staan en staarde naar de Consul typemachine, er zat nog een half volgeschreven blad in met de datum van die dag erop, 20 december 1983. Ze haalde het eruit en legde het met de tekst naar beneden op het bureaublad. Ze wist dat haar zoon razend zou zijn als hij erachter kwam, maar dat kon haar niet schelen. Plotseling ontdekte ze een met onbekend handschrift geadresseerde envelop. Ze twijfelde een ogenblik maar kon de verleiding niet weerstaan en stak haar hand erin. Ze haalde er een Franstalige brief uit, er viel ook een foto op de grond. Ze raapte hem op, vanaf de foto werd ze aangekeken door een jonge halfbloed met kroeshaar. Er ging een rilling door haar heen, snel stak ze de brief terug in de envelop. Ze pakte ook nog enkele boeken van de plank, die ze met de ruggen naar achteren tussen de andere boeken terugzette. Ook in de kamer van de gasten hield ze inspectie.
Toen ze hiermee klaar was, ging ze in de woonkamer op de groene divan zitten en zette ze de telefoon klaar op het salontafeltje. Ze zette haar bril op haar neus en begon steeds driftiger in haar notitieboekje te bladeren. Dat boekje zag er vrij bijzonder uit. De omslag was er al lang afgescheurd, de bladzijden hingen er half uit, en hoewel ze eerst nog haar best deed de namen er in alfabetische volgorde in te schrijven, was ze daar later mee opgehouden. Ze had recepten en visitekaartjes tussen de bladzijden gestoken, boven en onder de telefoonnummers stonden uitroeptekens en opmerkingen, namen van medicijnen, postadressen die helemaal niet bij de telefoonnummers hoorden, Hebreeuwse woorden en engelse zinsfragmenten, en zelfs dichtregels in dynamische letters en vol schrijffouten, dwars over de bladzijde heen – ‘Schaamte gloeit op heel mijn lichaam / Duizend naalden prikken mijn brein’–, en als de pagina’s in het kleine opschrijfboekje met de zachte kaft eruit vielen stak mevrouw Pápai ze bijna nooit terug op hun plaats, zodat ze zichzelf nu hoofdschuddend verwijten maakte omdat het haast onmogelijk was om iets terug te vinden in deze brij. ‘Ugghhhh!’
Er klonk een ongeduldige zucht toen ze eindelijk de naam en het nummer gevonden had. Ze haalde diep adem en begon het nummer te draaien.”