In het voorjaar van 2008 verscheen in Nederland onder de titel De Witte Koning de roman A fehér király van de jonge Hongaarse auteur György Dragomán bij uitgeverij Atlas. De roman werd vertaald door Rebekka Hermán Mostert.
“Als vertaler ben je een beetje ambassadeur. Met vertaalwerk maak je ontoegankelijke informatie en materie toegankelijk en je vertegenwoordigt brontaal en doeltaal in beide richtingen. Als het om literair vertalen gaat, kun je zelfs een stapje verder: je maakt ontoegankelijke cultuur toegankelijk. Uiteraard is literatuur geen expliciet cultureel handvest, al is het wel een cultureel product. Door het lezen van romans uit een andere taal kom je veel te weten over denkwijze, gewoonten, sociale verhoudingen, verborgen deugden en gebreken en psychische eigenschappen van een volk.
Ik vertaal uit het Hongaars naar het Nederlands. Daarbij ben ik me ervan bewust dat beide landen maar een beperkte lezerspubliek hebben. Als vertaler van “kleine” talen werk je dus voor een vrij elitaire doelgroep, voor hen die belangstelling hebben voor exotische talen, culturen en uitdagende literatuur. Soms wordt een Hongaars boek een hit, denk aan Gloed van Sándor Márai. Dan bereikt een roman tientallen oplagen waardoor duizenden mensen in aanraking komen met het geestelijk erfgoed van Hongarije. Zulke zegetochten maken Hongaarse boeken niet vaak mee. Slimme uitgevers grijpen zo’n succes wel aan om meer Hongaarse boeken te promoten. Nederlandse uitgeverijen deinen vaak mee op de golven van Duitse en Engelse successen, ze weten dan zeker dat een boek ook in Nederland aan zal slaan. Het is boeiend te zien dat één boek de sleutel tot succes voor een heel taalgebied kan zijn. Er werden altijd al boeken uit het Hongaars vertaald, maar sinds het succes van Márai is er een ware jacht op toppers uit de Hongaarse literatuur. Gelukkig worden zo de klassieke auteurs weer ontdekt, zodat je in de Nederlandse boekwinkels nu een rijk aanbod aan Hongaarse titels kunt vinden.
Het boek A fehér király (2005) van Dragomán dat ik vertaalde raakt aan een regio en een tijdperk die niet benoemd worden, maar herkenbaar zijn als Transsylvanië in Roemenië tijdens de jaren tachtig van de vorige eeuw. Een tijdperk en een regio waarmee ik zelf persoonlijke banden heb. De roman heeft een overrompelende stijl die ruimte opeist. De combinatie van kracht en subtiliteit, ontroering en bruutheid, naiviteit en nuchterheid zorgt voor onvoorspelbaarheid en levendigheid die niet alleen van de lezer, maar ook van de vertaler blijvende aandacht vraagt. Al voordat ik aan de vertaling begon, zag ik dat de tekst een ongemeen boeiende leeservaring biedt die in een Nederlandse vertaling net zo sterk kan zijn. Ieder hoofdstuk heeft een uitgesproken plot en alle lijntjes komen samen in een afsluitend presto furioso. De roman als geheel is ook zo opgebouwd met als dramatisch sluitstuk het achttiende hoofdstuk.
De basale eis voor goede fictie – het verwoorden van primaire levenservaringen vanuit een origineel perspectief – wordt goed vervuld. Met tempo en ritme wordt de lezer meegevoerd naar bekende en onbekende werelden. Bekend omdat al lezende geassocieerd kan worden met eigen universele ervaringen en kennis. Onbekend omdat het perspectief beperkt is en de geduide wereld een vervreemdende authenticiteit heeft. Autobiografische elementen maken dit boek spreekbuis van een regionale Europese generatie die de overgang meemaakte van een wereld vol absurditeiten, gecodeerde communicatiemethoden en dogma’s naar een wereld waarin dit alles wegviel. Plaats, tijd en wezen van dit boek plaatsen de roman in de golfbeweging die nu in Midden- en Oost-Europa plaats vindt, waarin met multi-mediale middelen naar kenbaarheid, verwoordbaarheid en betekenis van het Oost-Europese verleden wordt gezocht.”
Hongarije Vandaag
Dit artikel is eerder gepubliceerd in Pester Lloyd, december 2008