Aliz Mosonyi: Hongarenmaren (fragment)
Er was eens een beroemde Engelse bruggenbouwmeester. Op een dag ging hij op bezoek bij de Hongaren, en zei: ik bouw een brug voor jullie van heb ik jou daar! Je kunt erop wandelen, heen en weer, op en neer. Niks geen gewandel, zeiden de Hongaren. Wij hebben geen tijd om te lanterfanten. En het wandelen dan, het vrolijke fluiten dan, vroeg de bruggenbouwmeester. Welja, vrolijk fluiten, zeiden de Hongaren. Alsof wij zo goedgehumeurd zijn. Dus geen wandelen, geen vrolijk fluiten, geen meisjes zoenen, en geen plezier maken? vroeg de bruggenbouwmeester. Het moet niet gekker worden, zeiden de Hongaren. Ga jij die bruggen maar mooi ergens anders bouwen. Maar de bruggenbouwmeester deed wat hij wilde en bouwde toch een brug voor de Hongaren. Toen hij klaar was, wandelde hij er fluitend overheen. De Hongaren stonden erbij en keken ernaar. Ik zou er voor geen goud overheen wandelen, zeiden ze. Geen haar op mijn hoofd. En ondertussen wandelde de bruggenbouwmeester op en neer terwijl hij er vrolijk bij floot. Straks gaat hij nog zingen! Op onze brug! Maar nu gaat hij te ver! Ga jij maar mooi naar huis, ga daar maar fluiten, zeiden de Hongaren, en ze joegen de bruggenbouwmeester weg, maar de brug hielden ze lekker zelf.
Er was eens een tuinder die overal wortels plantte, en wel zo razendsnel, dat hij al klaar was voordat ze doorhadden dat hij Londen, Parijs, China en India al helemaal volgeplant had. Hupsakee! zei hij, en opeens stonden Rome, Wenen, Praag en Boekarest vol wortels. Die laat er geen gras over groeien! zeiden de Hongaren. Nu is het onze beurt! Wij hoeven die wortels van jou niet, blijf uit de buurt! Wij beschermen ons geliefde vaderland! zeiden ze, en plantten Hongarije gauw vol met bonen.
Er was eens een vriendelijke koning, die heel graag onderscheidingen uitreikte. Ik onderscheid u ter gelegenheid van uw schoenmaat 42, zei hij hartelijk, en decoreerde iemand. Ik onderscheid u omdat uw haar gegroeid is. Ik onderscheid u omdat u van kaas houdt. Ik onderscheid u omdat u gestreepte sokken draagt. Toen hij al bijna alle decoraties uitgedeeld had, kwamen de Hongaren eraan. Wij willen ook onderscheiden worden, zeiden ze. En waarom dan wel? vroeg de vriendelijke koning. Omdat wij Hongaren zijn, daarom! antwoordden de Hongaren. Welzeker, zei de koning, en hij haalde een kleine onderscheiding tevoorschijn. Geef ons een grotere, zeiden de Hongaren. Die zijn al op, zei de koning. Maar dat is toch niet eerlijk? Nee toch? Nee toch? Wij hadden de allergrootste onderscheiding moeten krijgen! Het is niet eerlijk! Jij bent een slechte koning, je bent helemaal niet aardig!
Er was eens een Hongaars echtpaar: ijscovrouwtje en ijscomannetje, en samen maakten zij het heerlijkste Hongaarse ijs, aardbei, framboos, chocolade, vanille, ja hun vanilleijs was het verrukkelijkste vanilleijs op de hele wereld, wel honderd keer lekkerder dan het Italiaanse. Het enige probleem was, dat ze onzichtbaar waren. IJscovrouwtje, ijscomannetje en ook het ijs zelf. Vooral de vanille, die was het aller-onzichtbaarst. En toch is hun ijs het lekkerst, zeiden de Hongaren, lekker puh! Wij zijn trots op jullie, ijscovrouwtje, ijscomannetje!
Er was eens een koningin die Elisabeth heette, en natuurlijk was ze Engels. Zo mooi als zij kon niemand op de hele wereld No! zeggen, en Yes! en al die andere Engelse woorden. Maar op een dag was ze al dat Engelse gepraat beu, en toen leerde ze Hongaars. Ze zat op de troon en riep zo nu en dan heel flink: Leegloper! Kletspraat! Deksels! in het Hongaars. En ook nog: Wel alle donders! De Engelsen verdroegen dit niet lang. Zo kunt u echt niet tegen ons praten, zeiden ze, en joegen de koningin van de troon. Toen ging Elisabeth naar de Hongaren en ze werd een eersteklas Hongaarse koningin.
Er was eens een speurhond die door de Hongaren was getraind en die aan een half woord genoeg had om iets op te sporen. Ze hoefden maar te zeggen: Bedrieger! en daar kwam hij al aan met een bedrieger. Als ze tegen de hond zeiden: Bedrieger, Leugenaar! dan kwam hij aangelopen met een bedrieglijke leugenaar. Als ze zeiden: Bedrieger, Leugenaar, Dief! dan leverde hij een bedriegelijke, leugenachtige dief. Hij spoorde ze allemaal op en leverde ze af bij de gevangenis, ze hoefden alleen nog maar opgesloten te worden. Maar op een of andere manier verdwenen ze telkens spoorloos, niemand wist waarheen, en in de gevangenis belandden ze niet. Dan knipten de Hongaren met hun vingers, en klakten ze met hun tong, en dan rende de hond weer weg om bedriegers op te sporen die hij dan weer voor de gevangenis afleverde, maar tevergeefs, want ook die nieuwe bedriegers gingen er vandoor. Laat hem toch lekker spelen! zeiden de Hongaren, want ze hielden van dieren, en dan klonk er een fluitsignaal en hup! daar ging de hond weer.
Er was eens een banketbakker die heel veel van zijn vaderland hield, en als er een mooie Hongaarse feestdag was, wilde hij niet zomaar simpele slagroomtaarten en chocoladetaarten bakken, maar iets vaderlandlievends. Dus bedacht hij zo’n taart, hij bakte hem, en deed er drie kleuren crème in, rood, wit, groen, framboos, vanille, cyaan, en hij smaakte heerlijk.
Uit het Hongaars vertaald door Rebekka Hermán Mostert
Eerder gepubliceerd in: Füredi Fordítói Füzetek (2012) en Donau (2014)
Bron: Aliz Mosonyi: Magyarmesék (2011)