Esterházy-woorden

Péter Esterházy

Uit het wondere leven van woorden (fragment)

 

Ik persoonlijk ben goed bevriend met de taal – daarbij bedoel ik de Hongaarse taal –, of beter gezegd, de taal is goed bevriend met mij, ze staat mij deze vriendschap toe, want al kan het best zo wezen dat mijn collega-dichter heer en meester was toen hij schreef dat hij heer en meester was en de verzen slechts schone diensters, uiteindelijk is de taal heer en meester.

Daarom moet ik mij trouw betonen, met uw welnemen, maar niet aan mijn land, niet aan mijn vaderland, niet aan mijn klasse, als ik die heb, en niet aan mijn familie, maar enkel en alleen aan de taal, de Hongaarse taal. Ik ben in goed gezelschap. (…)

Een schrijver moet de woorden van heel dichtbij kennen, hij moet ze vastpakken, om en om draaien, zich afvragen wat hij ermee kan, wat ze met zich laten doen, hoe ze ouder worden, hoe ze verstarren of beginnen te kraaien, hoe ze gehumeurd zijn, met welk been ze uit bed zijn gestapt, of ze vertroeteld of afgeblaft moeten worden, of dat zíj juist vertroetelen of afblaffen. Een gewoon burgermens kent dit alles ook, maar niet met woorden.

Wittgenstein stelt dat woorden geen betekenis hebben, alleen een gebruik, en van dat gebruik moeten we de actuele stand van zaken kennen. (…)

Het woordgebruik verandert in ruimte en tijd, en er wordt weliswaar gezegd dat een schrijver in een bepaalde taal schrijft, en niet in een bepaald land, maar toch, waar houdt het Duits op, en begint het Duits? Spreken ze in Zürich dezelfde taal als in Wenen? Niet helemaal. In Csíkszereda spreken ze een ander Hongaars dan in Boedapest. De omgeving is ook anders, een woord klinkt heel anders als je het in een diepe put roept, dan… op de pampa’s, vooropgesteld dat een pampa een soort dorre vlakte is, en niet een diersoort, een familielid van de poema en de emoe (…)

Onze ervaringen stammen grotendeels uit de dictatuur, ook onze talige ervaringen. Dictaturen zijn hartstochtelijk, zo niet bloedig verbonden met taal, ik hoef maar naar Orwell’s 1984 te verwijzen, de Newspeak, de nieuwe taal, de Nieuwspraak. Want mensen kunnen bang gemaakt worden, en dan wórden mensen bang, dan geven ze alles toe en vergeten ze alles meteen weer. Maar taal heeft lak aan dictatoren, ze lacht hen niet eens uit, ze haalt slechts haar schouders op, en daarom hebben dictatoren gelijk als ze het nodig vinden om de taal te veranderen. Taal is natuurlijk niet goed en ethisch, het is dus niet zo dat ze een bloedhekel heeft aan dictatoren en de vrijheid liefheeft, nee, taal is er gewoon, en dat valt moeilijk te veranderen. (…)

De taal van een dictatuur is de stilte, de dodelijke, eindeloze, niet in beweging te brengen stilte. Ik ken alleen nog de afgezwakte versie, de slappe uitvoering, de softporno, waarvan het zwijgen de taal is, het zwijgen over de dictatuur, want ook een dictatuur light is een dictatuur, de zwakke dictatuur is ook sterk en verslindt het leven van haar onderdanen. Onder Kádár werd er bijvoorbeeld door iedereen gezwegen over 1956. Zelfs de tafel van vermenigvuldiging had geen 8 x 7. (…)

Kennis van het verleden van woorden is geen vakspecifieke taak van schrijvers, maar een patriottische verplichting, zou je kunnen zeggen, of in ieder geval een noodzakelijke voorwaarde (zij het een onvoldoende voorwaarde) voor het Europese discours. Als een woord vervuild raakt, of door vuile schoften misbruikt is, dan is ook dit gebruik van de taal een onderdeel van dat woord. Of we het er nu mee eens zijn of niet. Dat is geen kwestie van willen of van afspraken. (…)

Maar is dit niet absurd? Alleen omdat een of andere waardeloze nazi of pijlkruiser deze woorden gebruikt heeft, zou ik ze niet meer mogen gebruiken?
Daarom, ja.

Maar ík gebruik dat woord in de oorspronkelijke betekenis!
Er ís geen oorspronkelijke betekenis, er is alleen wat er is.

Maar dat is een beperking van mijn vrijheid!
Inderdaad. Als alles wat er gebeurd is, niet gebeurd was, zouden we ons niet in deze situatie bevinden. Maar is dat niet het minste, deze aandacht, deze voorzichtigheid, deze zelfbeperking, na de absurditeiten – laten we het zo noemen – van de 20e eeuw? Het is geen gebaar naar een ander, het is niet andermans geschiedenis, maar de onze, en onze gevoeligheid is geen beleefdheid, maar moraal. (…)

Kunst wil boven alles vrij zijn, gevoelig voor leugen, voor geknoei, voor Tartuffes. Europa kent een grote traditie van schijnheiligheid, religieuze en morele hypocrisie – het is een levende traditie die steeds opnieuw opgewekt wordt, en ook in onze dagen komen we deze neobarokke huichelarij tegen – totdat! Totdat de dingen met heilige drift bij de naam genoemd worden door de literatuur. En dat is niet niks.(…)

 

Forrás: Esterházy Péter A szavak csodálatos életéből (részlet a Mindentudás Egyetemén tartott előadásból, 2003. szeptember 8.)
http://esterhazy.irolap.hu/hu/a-szavak-csodalatos-eletebol-0

Vertaald uit het Hongaars door: Rebekka Hermán Mostert

 

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *